Close

Omdat je niet dommer wil overkomen dan je bent: DT-regels, voor eens en altijd uitgelegd

Zelf ben ik nogal streng als het op schrijffouten aankomt. Een “ik wordt” is voor mij al genoeg om je niet meer serieus te nemen en met een “het is gebeurdt” heb je bij mij al driekwart afgedaan als persoon in ’t algemeen. Ik ben daar misschien wat gevoeliger voor dan de gemiddelde lezer, maar niks doet je onverstandiger overkomen dan een tekst, artikel of status vol dt-fouten. De wereldverbeteraar en grammatica-nazi in mezelf zijn samengekomen om voor eens en altijd de misverstanden over de alom gevreesde dt-regels uit de wereld, of toch liefst op z’n minst uit mijn sociale media, te helpen.

Geen excuses meer! Om te beginnen, het is niet eens echt moeilijk. Vergeet het hele kofschip-gedoe, dat maakt iets heel logisch alleen maar abstracter en ingewikkelder. En dat is nergens voor nodig. Je moet je maar 2 dingen afvragen, namelijk op wie of wat slaat het werkwoord (wie doet de handeling?) en wanneer gebeurt het, nu of eerder in het verleden. De meeste fouten worden gemaakt bij het in de juiste tijd bepalen van een werkwoord en niet in het al dan niet een -t aan een woord plakken.

VERLEDEN TIJD: het gaat om een VOLTOOID DEELWOORD: het is al gebeurd, in de verleden tijd, waarover je spreekt heeft al plaatsgevonden, er staat een vorm van zijn (ben, bent, is, zijn) of hebben (heb, hebt, heeft, hebben) bij.

-> nooit -dt!

Twijfel je of het woord eindigt op een -d of op een -t? Een heel simpele truc om het snel te weten te komen is gewoon het woord te verlengen, en dan hoor je direct wat juist of fout is.

Bijvoorbeeld:

  • hij heeft beoordeeld of hij heeft beoordeelt? verlengen -> de beoordeelde man of de beoordeelte man?
  • we zijn verhuisd of we zijn verhuist? verlengen -> de verhuisde goederen of de verhuiste goederen?
  • ik ben verrast of ik ben verrasd? verlengen -> de verraste mensen of de verrasde mensen?
  • dat is gebeurd of dat is gebeurt? verlengen -> het gebeurde moment of het gebeurte moment?
  • ze zijn verbrand of ze zijn verbrant? verlengen -> de verbrande toeristen of de verbrante toeristen?

Maar dus nooit :

  • hij heeft beoordeeldt
  • we zijn verhuisdt
  • dat is gebeurdt
  • ze zijn verbrandt

TEGENWOORDIGE TIJD: het gebeurt nu, de handeling vindt plaats op dit moment. Op school geven ze je de uitleg “stam + t” en misschien vertellen ze je nog dat de “stam” van een werkwoord het infinitief min de -en is. En trekt er uw plan mee. Dat klinkt eigenlijk veel moeilijker dan het is.

De simpele maar effectieve tip die ik ooit heb gekregen was om bij twijfel of er al dan niet een -t bij moet het werkwoord te vervangen door “smurfen”. Hoe werkt dat dan? Heel simpel. Je kijkt eerst naar wie of wat de handeling stelt, op wie of wat slaat het werkwoord. Dat is het onderwerp van je zin. Is dat een jij, een hij/zij of een het, dan komt er een -t bij, anders niet.

Dus, wie of wat is het onderwerp?

  • ik                            -> geen -t
    • bvb ik word, ik denk, ik doe, ik vind, ik ga, ik zie, ik smurf
  • jij/je/gij/ge              -> wel -t
    •  bvb jij wordt, je denkt, gij doet, ge vindt, jij gaat, je ziet, gij smurft
  •  hij/zij/het/die/dat/de dinges/het whatever      -> wel -t
    • bvb hij wordt, zij denkt, het doet, die vindt, dat gaat, de kat ziet, het hondje smurft
  •  wij – jullie – zij – de meerdere dinges               -> geen -t
    •  Dat het niet wij wordten of wordent, jullie denkent, zij vindent, de katten smurfent,… is ligt nogal voor de hand.

Enige uitzondering: wanneer de ‘je’ vlak nà het werkwoord komt te staan. Meestal gaat het dan om een vraag.

Bijvoorbeeld:

  • je wordt blij -> word je blij?
  • je vindt dat leuk -> vind je dat leuk?
  • je denkt dat je dat doet -> denk je dat en doe je dat?

Het moet natuurlijk wel gaan om de (persoonlijke) ‘je’ die inwisselbaar is met ‘jij’ en niet de (bezittelijke) ‘je’ die inwisselbaar is met ‘jouw’.

Wat niet het geval is bij bijvoorbeeld:

  • je/jouw kat wordt een beetje dik -> wordt je/jouw kat een beetje dik? -> want het slaat niet op je/jij maar op de kat
  • je/jouw mama vindt dat ook -> vindt je/jouw mama dat ook? -> want het slaat niet op je/jij maar op de mama

Ook hier helpt de smurfen-tip bij twijfel. Ben je niet zeker, vervangt dan het werkwoord door “smurfen” in die zin en je hoort direct wat het juiste is.

Bijvoorbeeld:

  • je kat smurft een beetje dik -> smurft je kat?
  • je mama smurft dat ook -> smurft je mama dat?
  • je denkt dat je dat doet -> smurf je dat?

En that’s it! Dat betekent dat een -dt enkel en alleen voorkomt wanneer het gaat om een werkwoord

– in de tegenwoordige tijd (nu)

– dat zonder de -en eindigt op een -d (bvb worden, vinden, doden, smeden)

– én betrekking heeft op een jij, hij/zij of het.

En voor de rest moogt ge al uw andere -dt’s thuis laten. Poepsimpel, toch? En dat ik nu nooit geen “ik wordt door iedereen beoordeelt!!” of “hij vind dat mijn eten verbrandt smaakt :(” zie passeren!